Tuinbladsnijder
De tuinbladsnijder (Megachile centuncularis) is van het geslacht behangersbijen. Er vliegen in Nederland 13 soorten van deze breedgebouwde bijen rond. Ze zijn niet altijd gemakkelijk te onderscheiden van metselbijen maar door één gedragskenmerk vallen ze direct door de mand: gaten in bladeren. Deze bijen “behangen” namelijk hun nestcellen met stukjes blad. Dat knagen zij zelf met hun kaken uit bladeren van allerlei planten. Als ze een stukje blad hebben uitgesneden, klemmen ze het tussen hun kaken en poten en nemen het mee naar het nest. Ook gekleurde bloemblaadjes worden wel meegenomen. Een ander kenmerk wat ze onderscheidt van metselbijen is het ontbreken van het “hechtlapje” tussen de klauwtjes aan het uiteinde van de poten. Maar dat is pas te zien op een foto met een bepaalde resolutie of als het je lukt de bij te vangen in een insectenpotje en bekijkt met een loep. Daarbij is natuurlijk voorzichtigheid geboden: je kunt de bij tijdens het vangen beschadigen en de vrouwtjes kunnen steken.
Behangersbijen verzamelen stuifmeel met de lange, dichte beharing aan de onderkant van hun achterlijf: de buikschuier. Bij het vrouwtje tuinbladsnijder is de beharing van de buikschuier fel roodoranje. Dit is alleen zo bij de tuinbladsnijder en de Pyreneese behangersbij. Bij alle andere behangersbijen is de buikschuier ook deels zwart gekleurd. Een ander kenmerk van het vrouwtje tuinbladsnijder is de zwarte haren op het laatste achterlijfssegment die opgericht zijn (omhoog wijzen) in plaats van aanliggend. De smalle bandjes op het achterlijf zijn op de eerste rugplaten (tergieten) onderbroken. Het vrouwtje heeft brede kaken met vier tanden om blad mee te snijden.
De beharing bij het mannetje is identiek aan die van het vrouwtje alleen de beharing aan de onderkant van de buik is wit. Hun achterlijf is lichtjes opgekruld. Mannetjes van de tuinbladsnijder zijn alleen op basis van onderzoek aan de genitaliën te onderscheiden van mannetjes van gelijkende soorten.
De lengte van het vrouwtje is 11 – 12 millimeter en van het mannetje 9 – 11 millimeter. Daarmee behoren zij tot de kleinere behangersbijen.
Deze typische zomersoort vliegt van mei tot september en is vooral te vinden in tuinen in dorpen en steden. Dat de tuinbladsnijder weinig buiten het stedelijk gebied wordt aangetroffen, wijst er mogelijk op dat hij graag gebruik maakt van de mogelijkheden die de mens hem beidt (cultuurvolger).
Nestgelegenheid
De tuinbladsnijder is een solitair levende bij. In de zomer komen eerst de mannetjes tevoorschijn, zij zitten vooraan in de nestgangen, en daarna de vrouwtjes die achteraan in de nestgangen zitten. De mannetjes zijn ongeveer 3 weken actief en de vrouwtjes ongeveer 7 weken. Na de paring zit de taak van de mannetjes erop en gaan de vrouwtjes op zoek naar geschikte nestplaatsen. Dat doet zij voornamelijk boven de grond in allerlei holtes van bomen, muren en holle stengels. Maar ook in bestaande gangen in dood hout. Per nestgang worden 2 – 15 broedcellen gemaakt met een diameter van 5 – 6 millimeter en een lengte van 12 – 13 millimeter. Het vrouwtje kan maar 1 broedcel inclusief voedsel en ei per dag maken. De broedcellen worden bekleed met stukjes blad, deels fijngekauwd tot een soort moes. Het definitieve afsluiten van de nestgang (bij de vliegopening) gebeurd met aan elkaar geplakte stukjes blad en kan er wat rommelig uitzien. Terwijl de afsluiting van de broedcellen wel heel netjes gebeurd met precies passende rondgemaakte blaadjes. Dit is om te voorkomen dat water, schimmels en andere ongewenste indringers binnen komen.
In een demonstatiekast is te zien dat de afzonderlijke broedcellen vaak een andere kleur hebben omdat blaadjes van verschillende planten worden gebruikt. Soms ook verwelkte bladeren. Af en toe broeden ze ook in de grond, bijvoorbeeld in een bloempot.
Een jonge bij eet in het larvestadium het aanwezige voedsel in de broedcel op om te groeien. Daarna spint het een cocon en overwintert als prepop (ook wel rustlarve genoemd). Pas na de winter vindt de metamorfose plaats naar volwassen bij. Dat wordt het popstadium genoemd waarbij de larvale weefsels afsterven en de adulte (volwassen) weefsels ontwikkelen. Broedparasieten van de tuinbladsnijder zijn de knotswesp (Sapyga quinquepunctata), slanke kegelbij (Coelioxys elongata) en gewone kegelbij (Coelioxys inermis). Zij leggen hun eieren in het nest zodat zij zelf geen moeite hoeven te doen om hun jongen te beschermen en te voeden. De Monodontomerus acasta is de enige in Nederland bekende parasitoïde van de bijenlarve. Een parasitoïde moet op zijn gastheer leven voor zijn ontwikkeling. Daar gaat de gastheer uiteindelijk aan dood.
Hoe kun je deze bij helpen?
De tuinbladsnijder maakt graag gebruik van bijenhotels. Door deze in je tuin te plaatsen kun je ze aantrekken en mogelijk zie je ze dan rondvliegen met stukjes blad of bloemblaadjes. De binnendiameter van de holle stengels of buisjes moet ongeveer 7 millimeter zijn. En met een grote variëteit aan planten in de buurt zal deze bij je tuin zeker aantrekkelijk vinden.
Voedsel
De tuinbladsnijder is polylectisch in de breedste zin van het woord. Zij heeft geen voorkeuren en wordt op zowel inheemse als gekweekte bloemen waargenomen. Een paar voorbeelden zijn vlinderbloemigen als rolklaver en Sint Janskruid en composieten als knoopkruid en (niet dubbelbloemige) afrikaantjes. Verder doen goudsbloem, kattenstaart, rimpelroos en ezelsoor het prima in tuinen. De bernagie staat bekend als dé nectarplant voor de tuinbladsnijder. Zelfs uit op de grond gevallen bloemetjes wordt nog gedronken.
Bijen-weetje
Blijkbaar kan een vrouwtje tuinbladsnijder helemaal van slag raken. De impuls om gangen af te sluiten is dan zo groot dat zij ook gangen van andere bijen gaat dichtmaken. Gangen waar zij zelf geen broedcellen heeft gemaakt. Dat gaat dan blijkbaar gehaast en slordig. Tot zij weer bij haar positieven komt. (Bron: Gasten van bijenhotels van Pieter van Breugel)