paardenbloembij

Paardenbloembij

De paardenbloembij (Andrena humilis) is een relatief grote bij met een lengte van ongeveer 10-12 millimeter. Het vrouwtje heeft een matzwart lichaam met een lang (bruin)geel behaarde achterlijfspunt. Ook het scopa (de achterpoten waar de stuifmeelpollen worden verzameld) is (bruin)geel. Het mannetje heeft een schaars bruingeel behaard borststuk. In het gezicht en aan de onderzijde van de kop heeft hij vuilwitte haren, en het eerste tergiet (achterlijf) heeft een ruw, puistig oppervlak. De paardenbloembij komt voor in gebieden met een stevige zandgrond zoals op heidevelden, extensief gebruikt grasland, open bos, rivierdijken, schrale bermen, afgravingen en ruderaal terrein. De bij vliegt van april tot juli maar is helaas zeldzaam. Sinds 1950 zou de bij met ongeveer 44% zijn afgenomen. De paardenbloembij staat als kwetsbaar aangemerkt in de Rode Lijst bijen 2018. 

Nestgelegenheid

De paardenbloembij nestelt solitair maar soms dichtbij soortgenoten in grotere groepen. Zij graven nesten in harde zandbodems, bijvoorbeeld langs zandige voet- en fietspaden. De nesten worden soms gedurende vele jaren opnieuw bezocht door de nieuwe generaties. De bijen maken 4-5 broedcellen per nest en liggen op een diepte van 12-25 cm. 

Natuurlijke vijand

De dubbeldoornwespbij (Nomada femoralis) is een koekoeksbij die parasiteert bij de paardenbloembij. De soort is recent met name in Midden- en Zuid-Limburg, vroeger ook in Noord-Brabant en het oostelijke rivierengebied, waargenomen. De afname van de paardenbloembij verklaart hoogstwaarschijnlijk ook de afname van de dubbeldoornwespbij. Ook de tweekleurige wespbij (Nomada integra) parasiteert bij de paardenbloembij en laat een afname zien.

Voedsel

De paardenbloembij is gespecialiseerd op het verzamelen van stuifmeel bij gele composieten (oligolectisch). Vooral paardenbloem, streepzaad, gewoon biggenkruid, havikskruid en muizenoor worden als waardplanten genoemd. Ondanks het zeer algemeen voorkomen van paardenbloemen in Nederland is de paardenbloembij afgenomen. 


Dit heeft vermoedelijk te maken met de sterkere bemesting en intensievere begrazing van weilanden, waardoor paardenbloemen minder massaal voorkomen. De gewone paardenbloem (Taraxacum officinale) bloeit van maart-mei en van september-november. De tweede bloei is minder interessant voor de paardenbloembij omdat de levenscyclus van de volwassen bijen in juli eindigt en de nieuwe generatie dan nog onder de grond zit. De late bloei van de paardenbloem is echter wel zeer gunstig voor sommige andere solitaire bijen, en ook hommels, honingbijen en vlinders die langer doorvliegen.

De plant zit vol vitamine A, B, C en E en flavonoïden en mineralen. Jonge paardenbloemblaadjes kunnen in een salade worden gebruikt. De Chinezen gebruikten de paardenbloem vooral tegen leverziekten. En tijdens de Tweede Wereldoorlog aten mensen paardenbloem als wilde groente. Verder zou het goed zijn voor de spijsvertering en een vochtafdrijvende werking hebben. Zo bezien zou het imago van de paardenbloem (de plant wordt vaak als onkruid aangemerkt) herzien kunnen worden.        

Bijen-weetje

Een kenmerk van bijen is de ‘wespentaille’. Dit is een sterke versmalling tussen het eerste en het tweede achterlijfssegment. (Op het eerste gezicht ziet dat eruit als een versmalling tussen het borststuk en het achterlijf. Het eerste achterlijfssegment is echter vergroeit met het borststuk en wordt middensegment of propodeum genoemd.) De bijen zijn uit de wespen ontstaan en de wespentaille is een overblijfsel van die verwantschap. Een smalle taille zorgt ervoor dat het achterlijf wendbaar is. Dat is handig voor een parasitaire wesp omdat deze buigzaamheid het gemakkelijker maakt voor het vrouwtje om haar legboor in of op een gastheer te krijgen. De bij echter heeft geen parasitaire levenswijze. Maar de wendbaarheid als zodanig, daar zal ook de bij vast profijt van hebben. 

Wil je elke maand een gratis bijenportret in je mailbox? Meld je dan hier aan.