Het leven van een nieuwe koningin (ook wel moer genoemd) begint als bevrucht eitje. Het duurt daarna 16 dagen voordat een koningin is volgroeid (voor een dar en een werkbij is dat respectievelijk 24 en 21 dagen). Dat het ene bevruchte eitje een werkbij wordt en het andere bevruchte eitje een koningin, wordt bepaald door de hoeveelheid koninginnengelei die het krijgt in het larvestadium.
Een koningin kan maximaal zo'n 2000 eitjes per dag leggen. Voor de productie van die eieren heeft ze in haar achterlijf dan ook in verhouding bijzonder grote eierstokken. Eerst zoekt de koningin daartoe een schone cel, en stelt ze daarvan ook de grootte vast. Pas dan stopt ze haar achterlijf in de cel. Dan gebeurt het eigenlijke afzetten van een langwerpig eitje op de bodem van de cel. In een grotere cel (een darrencel) legt een onbevrucht eitje, en in een kleinere cel (een werkstercel) - of juist een grotere verticale cel - legt ze een bevrucht eitje. De grotere cellen waar de jonge koninginnen uitkomen worden koninginnencellen of moerdoppen genoemd. Er is rondom de koningin voortdurend een groep verzorgende werkbijen aanwezig , de hofstaat. Dit “verzorgen” bestaat uit het likken (van de koninginnenstof), wassen en voeden van de koningin.
De levensduur van een koningin is maximaal zo'n 5 jaar, maar meestal zal ze eerder worden vervangen; door de imker of door de werkbijen zelf. De werkbijen zullen dat doen zodra de koningin slechter gaat presteren.