Grote klokjesbij
De Grote klokjesbij (Chelostoma rapunculi) is een zwarte slanke bij met duidelijke witte haarbandjes op het achterlijf en een lengte van 8-10 mm. Het vrouwtje heeft een vuilwitte buikschuier* en is weinig behaard. Het mannetje heeft iets meer beharing die geelbruin van kleur is. Hij heeft grijsgroene ogen en ‘snorharen’ in het gezicht. Aan de achterlijfspunt zitten drie afgeknotte tanden. Opvallend is zijn naar onderen gekromde achterlijf. Hij kan verward worden met een mannelijke Ranonkelbij (Chelostoma florisomne) die ongeveer even groot is en ook een naar onderen gekromd achterlijf heeft. De mannelijke Ranonkelbij is te onderscheiden van de Grote klokjesbij van hetzelfde geslacht door de ribbels aan de onderzijde van de antennes en door het bezit van slechts twee ‘tanden’ aan het uiteinde van zijn achterlijf. Alle bijensoorten die we tot het geslacht Chelostoma rekenen worden klokjesbijen genoemd, ook al verzamelen niet alle soorten stuifmeel van klokjes (Campanula). De Ranonkelbij (Chelostoma florisomne) die ook in Nederland voorkomt, haalt stuifmeel bij boterbloemen.
Wereldwijd zijn 60 soorten klokjesbijen beschreven. In Nederland komen vier soorten voor: Kleine klokjesbij, Grote klokjesbij, Ranonkelbij en de Zuidelijke klokjesbij. De Grote klokjesbij komt vrij algemeen voor, behalve in het noordwesten en de Waddeneilanden. Het is een cultuurvolger** en wordt vooral waargenomen in stedelijk gebied. De vliegtijd is van mei-augustus. De sluipwesp Gasteruption erythrostomum is de meest bedreigende parasiet van de Grote klokjesbij.
*Buikschuier: de lange dichte beharing waartussen een vrouwelijke bij stuifmeel transporteert. De soorten wilde bijen met een buikschuier worden buikverzamelaars genoemd.
**Een cultuurvolger is een organisme dat bij zijn verspreiding gebruikmaakt van de mogelijkheden die de mens het biedt.
Nestelgelegenheid
De mannetjes kruipen in mei als eerste uit het geboortenest en wachten bij klokjes (Campanula) op de vrouwtjes om te paren. De vrouwtjes vliegen kort na het verschijnen van de mannetjes uit. Na de paring beginnen de vrouwtjes aan het bouwen van een nest. Ze nestelen bovengronds in bestaande kevergangen in hout en in holle stengels met een diameter van ongeveer 4 mm. Maar je zult haar vooral vinden in bamboestengels in bijenhotels en in rieten daken. De broedcellen liggen achter elkaar, gescheiden door dunne tussenwandjes die bestaan uit met nectar aan elkaar gelijmde zeer fijne zandkorreltjes. Het stuifmeel in de broedcellen is wit of paarsroze afhankelijk van het soort klokjes waarvan het stuifmeel is verzameld. In elke broedcel wordt een eitje in het bijenbroodje*** geduwd. In een gang kunnen tot wel acht broedcellen worden aangetroffen. Tussen twee broedcellen wordt regelmatig een cel leeggelaten. Het dichtste bij de uitgang worden onbevruchte eitjes gelegd en achteraan bevruchte eitjes. Uit de onbevruchte eitjes komen mannetjes en uit de bevruchte eitjes vrouwtjes. De nestafsluiting is gemaakt van zand met grotere kiezeltjes en is een stuk dikker dan de tussenwandjes. Ook hier worden de materialen aan elkaar gelijmd met nectar.
Uit het ei ontwikkelt zich in ongeveer vijf dagen een larve. Die heeft zo’n vier weken nodig om de voedselvoorraad te verorberen en te volgroeien. Daarna spint het een witte cocon om te overwinteren.
***Bijenbroodje: een mengsel van stuifmeel en nectar dat door een solitaire bij in het nest in een broedcel wordt gebracht en dient als voedsel voor de larve.
Voedsel
De vrouwtjes verzamelen stuifmeel uitsluitend van klokjes (Campanula). Zij zijn soms lang bezig in een bloem met het verzamelen van stuifmeelkorrels waarbij ze alle drie pootparen gebruiken. De stuifmeelkorrels worden door het vrouwtje naar de buikschuier geveegd en zo vervoerd naar het nest. Mannetjes gebruiken klokjes vaak om in te overnachten. Voor de nectar worden ook andere planten bezocht. Kaasjeskruid is gewild zowel bij de mannetjes als bij de vrouwtjes.
Wat kunnen wij voor deze bij doen?
De Grote klokjesbij nestelt graag in tuinen en parken mits daar nestelgelegenheid is en voedsel. Ze vliegen op verschillende soorten klokjes, waaronder ook op gecultiveerde soorten. Je kunt ze helpen aan een plek om te nestelen door een bijenhotel met holle stengels van bamboe, riet of karton te plaatsen of houtblokken met geboorde gangen. De diameter van de gangen moet ongeveer 4 mm zijn.
De bloeiwijze van klokjes varieert. Het kan daarom mooi zijn verschillende soorten aan te planten. Veel klokjes zoals het Prachtklokje, Dalmatiëklokje, Kruipklokje, en het Akkerklokje doen het ook goed in tegel-, gevel- en rotstuinen. Het Akkerklokje en Ruig klokje verwilderen prima onder heggen en in beplantingen in openbaar groen. Het zijn mooie bloemen om boomspiegels mee te verfraaien. Het Akkerklokje is ook geschikt voor aanplant in bermen, rivierdijken en langs spoorwegen. Naast een aantal solitaire bijen komen ook hommels en honingbijen op klokjes foerageren.
Bijenweetje
Paren doen Grote klokjesbijen op de meest onmogelijke plaatsen bijvoorbeeld hangend aan een meeldraad van een bloem. Veel houvast blijken ze bij deze bezigheid niet nodig te hebben.
Voor meer informatie en beeldmateriaal verwijzen wij graag naar het boek Gasten van bijenhotels van Pieter van Breugel.