resedamaskerbij

Resedamaskerbij

De resedamaskerbij (Hylaeus signatus) behoort tot het geslacht maskerbijen en is een van de grootste soorten onder hen. In Nederland komen 25 verschillende soorten maskerbijen voor. Het zijn kleine, kale, glimmend zwarte bijen met als kenmerk witgele vlekken die sterk afsteken tegen hun overwegend zwarte kleed. Maskerbijen hebben geen of hele korte haren waarmee zij het stuifmeel niet kunnen vervoeren. Zij hebben daarvoor een inwendig keelzakje waar het stuifmeel tijdelijk in opgeslagen kan worden. Dit wordt de krop genoemd. Helaas is de bij redelijk zeldzaam en staat daarom op de rode lijst.

Namen van bijen verwijzen soms naar de bloemen die ze bezoeken, naar de manier waarop de soort nestelt of naar een duidelijk en bijzonder kenmerk van het uiterlijk. In het geval van de resedamaskerbij verwijst de naam naar zowel de favoriete voedselplant als naar een duidelijk kenmerk in het gezicht van deze bij.  Bij het mannetje kun je werkelijk van een masker spreken omdat hij één grote witgele vlek voor op zijn kop heeft dat de hele breedte tussen de ogen inneemt. Bij het vrouwtje zijn het meestal twee losse vlekken en soms zijn ze bij haar helemaal afwezig. Dat maakt het vrouwtje minder goed herkenbaar in het veld dan het mannetje. Gedacht wordt dat het masker in het gezicht, dat er wat angstaanjagend uitziet, mogelijke vijanden moet afschrikken. Andere kenmerken zijn glasheldere vleugels, een smal geel kraagje en gele schoudervlekken. Een licht haarbandje is te zien aan de zijkant van het eerste achterlijfssegment. 

Het vrouwtje heeft een lengte van 7,5 – 9 millimeter. Het mannetje is 6 – 8 millimeter lang.

De bij is geen vroege soort want komt pas tevoorschijn in mei of juni. De hoogvliegtijd is in augustus. Als het een goed bloemenjaar is vliegen de vrouwtjes nog tot in september rond.

In de paartijd zijn de mannetjes op en rond hun geliefde voedselplanten te zien waar zij uitkijken naar de vrouwtjes. De mannetjes zitten elkaar ook achterna. Als een mannetje een vrouwtje het hof wil maken, doet hij dit op wat ruwe wijze. Een paring die enkele minuten kan duren vindt vaak plaats op een plant. Voor een goede spermaoverdracht moet het vrouwtje haar angel naar buiten steken. Dit geldt voor alle angeldragende bijen- en wespenvrouwtjes die paren. 

Nestelgelegenheid

De resedamaskerbij maakt nesten in bestaande gangen in hout en in plantenstengels. Het is een bij die daarom ook graag gebruik maakt van bijenhotels. Maar oude nestgangen van andere bijen en wespen worden ook goedgekeurd. Soms zelfs gebruiken zij lege raten van honingbijen. Het opbouwen van het nest begint met het produceren van een eiwithoudende vloeistof uit klieren in hun borststuk dat via de mond naar buiten komt als een stroperig goedje. Daarmee maken zij eerst een achterwandje. Ook een stuk van de gang wordt er mee bekleed, tot de lengte van de te maken broedcel. Vervolgens wordt een mengsel van stuifmeel en nectar tegen de achterkant van de broedcel gelegd. Dit neemt ongeveer 1/3de van de ruimte in de broedcel in beslag zodat er voldoende plek overblijft voor de larve om te groeien. Het eitje wordt op het voedsel gelegd zodat de larve gemakkelijk bij het eten kan. Dan wordt de broedcel met eenzelfde wandje van deze stroperige vloeistof afgesloten. Zo worden er meerder broedcellen achter elkaar gemaakt. De gang wordt uiteindelijk dicht gemaakt met een flinterdun, zijdeachtig vliesje dat ontstaat doordat de bij de vloeistof heel dun uitsmeert. Dat doet zij met haar korte, tweelobbige tong die voorzien is van haren. Deze gebruikt zij als een soort kwastje waarmee zij de dunne sliertjes vloeistof weeft en likt tot een ‘deurtje’. Mogelijk houdt dit deurtje parasieten tegen, al blijkt het vaak snel te scheuren. Wellicht houdt het vliesje de nestgeur lang genoeg binnen zodat parasieten daardoor niet aangetrokken worden. 

Als de larven volgroeid zijn wachten zij met verpoppen tot na de winter. Ze overwinteren als rustlarve. Veel soorten (solitaire) bijen verpoppen al vóór de winter en overwinteren als imago (volwassen insect).

De parasiet die wel wordt aangetroffen bij de resedamaskerbij is een hongerwesp met een lange legboor (Gasteruption caucasicum). De legboor wordt door de afsluiting van het nest heen gestoken of als de afsluiting is gescheurd of ontbreekt gaat de hongerwesp achterwaarts de gang in om haar eitje te leggen. De larve van de hongerwesp heeft kaken waarmee de larve van de gastheer kan worden opgegeten of leeg gezogen. 

Voedsel


De resedamaskerbij heeft in tegenstelling tot veel andere soorten maskerbijen een duidelijke voorkeur wat bloembezoek betreft. De vrouwtjes verzamelen uitsluitend stuifmeel van reseda-soorten zoals de wilde reseda (Reseda lutea) en wouw (Reseda luteola). De vrouwtjes zijn daarom (streng) oligolectisch te noemen. Daarmee is de resedamaskerbij een uitzondering op veel andere soorten maskerbijen die zich niet zo hebben gespecialiseerd op één plantengeslacht. 

Vanwege deze sterke voorkeur en het zwarte uiterlijk met afstekende witgele vlekken en het gezichtsbrede masker van het mannetje zijn ze gemakkelijk herkenbaar in het veld. 

Wil je de resedamaskerbij een handje helpen, plant dan tuinreseda, witte reseda, wouw en wilde reseda aan. De ervaring leert dat deze planten, de resedamaskerbij (en andere soorten maskerbijen) verrassend snel aantrekken. En plaats houtblokken met boorgaten van ongeveer 4 millimeter in doorsnede want deze worden gebruikt om nesten in te bouwen.  

Bijen-weetje

Soms blijven vrouwtjes geruime tijd ‘bellen blazen’. Zij brengen een druppel maagvocht naar buiten en wachten dan een paar minuten waarna de druppel weer naar binnen gezogen wordt. Dit proces herhalen zij meerder keren. Waarschijnlijk doen zij dit om water te laten verdampen. Het voedsel raakt zo meer geconcentreerd. De druppels zien er troebel uit en gelig. Dat duidt op (veel) stuifmeel. Bij mannetjes zijn de druppels kleurloos en helder. Zij eten nauwelijks stuifmeel. De vrouwtjes verzamelen het stuifmeel vooral voor de larven die daarvan goed kunnen groeien, omdat het een bron van eiwit is.