Een slootkant in grasland is het droge deel van het talud, van de waterlijn tot de insteek. Bij de insteek begint het perceel. Het talud kan steil zijn, maar ook flauw oplopen. Soms rekent men ook de buitenste rand van het perceel tot de slootkant. Sloten zijn meestal gegraven. Sommige sloten hebben evenwel een natuurlijke oorsprong: kreken en beken. Op zandgronden staan veel watergangen in de zomer (bijna) droog. In veenontginningsgebieden zijn ze meestal het gehele jaar watervoerend.
Het beheer is er vaak op gericht om een bloemrijke vegetatie te krijgen waardoor het dient als voedsel- en voortplantingsgebied en verbindingsweg voor insecten, zoals libellen, dagvlinders en bijen.